Tijdpad

Als je dit programma gebruikt op de kindernevendienst, zul je een keuze moeten maken uit de verschillende programmaonderdelen. Maak voor jezelf van tevoren een tijdpad. Kies voor jonge kinderen voor de Introductie en de Bijbelopdracht. Kies voor de oudere kinderen voor het onderdeel Bijbel en de Verwerking.

Beginsituatie

Als er opeens een nieuw kind in de klas komt, dan kijk je daar wel even raar van op. Deze nieuwe klasgenoot is nog vreemd voor jou. Je moet elkaar nog leren kennen. Maar, ook andersom geldt het: voor deze nieuwe klasgenoot is álles vreemd. Hij of zij zal zich in het begin dan best een vreemdeling voelen. Alle ogen zijn nieuwsgierig op hem of haar gericht. Dit voorbeeld kun je gebruiken om kinderen uit te leggen wat een ‘vreemdeling’ is.
Of jij je vreemd voelt, ligt eraan of je in een voor jou vertrouwde en bekende omgeving bent. Of je vreemd gevonden wordt door anderen omdat je gelooft, heeft ook met de setting te maken. Als je in het dorp naar de christelijke basisschool gaat, zal daar minder vreemd opgekeken worden als je vertelt dat je naar de kerk of de club gaat. Of dat je in God en Jezus gelooft. Als je naar een openbare basisschool gaat, of een voetbalclub in de stad, of… (vul maar in) kun je door anderen vreemd worden gevonden omdat je gelooft in God. Denk hier als leiding van tevoren over na. Hoe veilig en/of vreemd is de setting waar de kinderen opgroeien en zich in bewegen?

Voor de meeste kinderen in jouw groep zal gelden dat ze al van jongs af aan (vaak onbewust) ‘leren’ dat zij ‘anders zijn’. Dat zullen ze niet zo ervaren én benoemen. Maar zij krijgen van hun ouders christelijke waarden, normen en tradities mee. Ze gaan op zondag naar de kerk, bidden en bijbellezen aan tafel, spreken met eerbied over God, enz.
Op jonge leeftijd is deze invulling van het geloof vaak een vanzelfsprekendheid. Op oudere leeftijd gaan kinderen de verschillen, dit anders zijn, meer ervaren en ook meer tegenkomen. Bijvoorbeeld bij vrienden thuis, waar ze niet bidden voor het eten of op de korfbalclub, waar af en toe een vloek klinkt. Trouwens: sommige kinderen zullen zich in zo’n situatie ook zeker ‘vreemd’ en ‘anders’ voelen. Het is goed om kinderen te leren dat anders zijn niet verkeerd is, maar juist een grote kracht in hun leven kan zijn. Het is niet erg als anderen je daarop aanspreken of soms met vreemde ogen naar je kijken.

Persoonlijke voorbereiding

Genesis 12:1-9
– Lees het bijbelgedeelte door.
– Gebruik onderstaande punten voor je eigen voorbereiding.

Korte context
In Genesis 11:26 wordt Abram voor het eerst genoemd. Het einde van Genesis 11 vertelt dat de vader van Abram al onderweg was in de richting van Kanaän. We komen steeds dichter bij de lijn van het verbondsvolk. Het laat zien dat God doorgaat via een volgende generatie. Terah was al op weg naar Kanaän, maar is onderweg gestrand. Maar God gaat door en geeft Abram – zijn zoon, de volgende generatie – de opdracht om op reis te gaan. De eerste verzen van Genesis 12 zijn buitengewoon belangrijke Goddelijke woorden, die niet alleen het programma van Abrams leven, maar ook van zijn familie weergeven.

Ga op weg
Abram gaat op weg omdat God het zegt. Hij vertrouwt op het woord van God. God vraagt ook vertrouwen van Abram: geloof in Mijn beloften en ga op reis. Abram gehoorzaamt aan de opdracht die hij van God krijgt. Vertrouwen en gehoorzamen, deze twee gaan hand in hand als het gaat om geloven in God. De geschiedenis begint met de woorden: ‘De HEERE nu zei tegen Abram…’ Abram krijgt een drievoudige opdracht: om te vertrekken uit zijn land, zijn familiekring en het huis van zijn vader. Hij moet de gebruikelijke bronnen van persoonlijke veiligheid en identiteit achter zich laten, om te gaan naar het land dat God hem wijzen zal.

Beloften
Abram krijgt op weg meteen een aantal beloften mee van God. Lees maar in vers 1-3. Hij wordt geroepen om een ‘vreemdeling’ te zijn en alles te verlaten, maar God gaat wél met hem mee. En dan lukt het ook om vreemdeling te zijn! Vers 1: God zal Zelf het land wijzen. God gaat mee op deze reis. Vers 2: Gods bedoeling met Abram is dat hij tot een groot volk zal worden. Hij zal gezegend worden en tot een zegen zijn. Dit staat op gespannen voet met de onvruchtbaarheid van zijn vrouw Sarai (11:30). Maar toch wordt Abram door God geroepen. Hij belooft ook zijn naam groot te maken. Dit was het mislukte streven van de torenbouwers van Babel (11:4).Vers 3: God zal de mensen zegenen die Abram zegenen en vervloeken die hem vervloeken. In hem zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. Hier wordt Abram aangewezen als verbondsvertegenwoordiger van het volk.

Gehoorzamen in ‘vreemd zijn’
In vers 4 lezen we ‘Toen ging Abram op weg…’. Dat is het dan! In deze paar woorden over Abrams antwoord zien we zijn gehoorzaamheid. Hij gaat onmiddellijk en zonder vragen en zijn neef Lot gaat met hem mee. De reis richting het beloofde land begint. Je kunt je afvragen hoe de reacties op deze onverwachtse ‘move’ van Abram geweest zijn. Wat zullen de mensen om hem heen gedacht hebben? De herders? Lot? En, wat zal zijn vrouw gezegd hebben? Zou zij dit niet heel vreemd gevonden hebben? Misschien had ze er wel helemaal geen trek in. Ondanks dat het toch vreemd geklonken moet hebben, lezen we niets van tegenstand. Het klinkt simpel: hij deelt het mee, pakt zijn spullen op en gaat op weg. Hoezo vreemd?!

De reis
Zo verhuist Abram met alles wat hij bezit van het noorden van Mesopotamië naar Kanaän. De eerste plaats die in het beloofde land wordt genoemd is Sichem. Abram trekt door het land tot bij de eik van More. Dit was waarschijnlijk een geschikte plaats voor zijn grote kudde, op enige afstand van de stedelijke bebouwing. Daarbij wordt vermeld dat de Kanaänieten toen in dat land woonden.

De HEERE verschijnt
‘Toen verscheen de HEERE…’ Dit is de eerste van een aantal verschijningen van God aan de aartsvaders. God belooft het land aan de nakomelingen van Abram, hoewel hij nog geen kinderen heeft. Als antwoord hierop, bouwt Abram voor de HEERE een altaar. Vóór de bouw van de tabernakel zijn deze altaren de plaatsen waar men God kan ontmoeten. Vanaf Sichem verhuist Abram naar een plaats tussen Bethel en Ai. We lezen opnieuw in vers 8 dat Abram een altaar bouwde en de Naam van de HEERE aanriep. De enige bouwwerken die Abram in Kanaän achterliet, waren altaren.
Het zuiderland is de Negev, een woestijnachtig gebied, het zuidelijke deel van Kanaän. Een vaste woonplaats in het beloofde land heeft Abram nooit gehad. Hij blijft vreemdeling.

Doelstelling

Weten: Kinderen ontdekken dat Abram in vertrouwen op God álles loslaat en als vreemdeling op weg gaat. Dit kan hij alleen omdat God hem roept en belooft met hem mee te gaan.
Ervaren: Kinderen beseffen dat zij in hun eigen leven ook, net als Abram, op God mogen vertrouwen in situaties dat zij zich ‘vreemd’ voelen omdat ze in Jezus geloven. Ze beseffen ook dat dit (net als bij Abram) gehoorzaamheid vraagt.
Doen: Kinderen maken een reminder aan dit programma. Dit helpt hen om terug te denken aan dat God met hen meegaat, ook in situaties waarin zij zich vreemd (kunnen) voelen omdat ze in Hem geloven.

Lied

Zing samen (of lees voor) het lied over Abraham. Leg de kinderen meteen uit dat Abraham, ook wel Abram genoemd wordt. (Hoe dat precies zit, is niet belangrijk voor dit programma.). Maar het gaat in elk geval wel over dezelfde persoon. Misschien heb je dit lied weleens gehoord? Of, is dit lied helemaal vreemd voor jou? Waar het overgaat is in elk geval wél heel vreemd. Abram (of Abraham) hoort een stem die zegt ‘pak je spullen en ga op reis’. Maar waar naartoe… dat weet hij niet! Stel je even voor dat er zou staan: Christiaan, Anneke, verlaat je land, verlaat je dorp! Dat ga je dan toch echt niet zomaar doen?! Of wel? Laat kinderen hierop reageren. Lees samen de laatste regel van het lied. Hoe komt het dat Abram tóch gaat?

Andere liederen:
Psalm 121:1 (OTH 55)
De God van de vrede (OTH 158)
Ik volg de Heer (OTH 519)

Gebed

‘Vandaag denken we na over ‘vreemd zijn’. Andere mensen, om ons heen, kunnen ons vreemd vinden omdat we in U geloven. Wilt U ons dan helpen om dit niet erg te vinden? En dat we meer en meer leren dat het juist superfijn is om bij U te horen? We hoeven dan nergens écht bang voor te zijn omdat U er altijd bij bent. Amen’

Introductievorm

Met de introductie komen de kinderen in het thema en kun jij meteen een kijkje nemen in hun leefwereld.

Verhalen delen

Dat is pas vreemd!?  
Nodig: Hang in de ruimte allerlei woorden op die synoniem zijn aan het woord ‘vreemd’. Vertel dit niet aan de kinderen! Schrijf elk woord op een apart vel papier. Je kunt de vellen papier ook neerleggen op de grond, bijvoorbeeld in de gang van het gebouw.
Denk aan: eigenaardig, afwijkend, bijzonder, merkwaardig, opmerkelijk, raar, typisch, wonderlijk, zeldzaam, bizar, absurd, buitenissig, excentriek, gek, grillig, ongewoon, zonderling, grillig, curieus, vreemd.
Gesprek: Vertel de kinderen dat jij een aantal zinnen gaat voorlezen en dat zij hier een woord bij mogen zoeken. Wat vind jij van deze zin? Hoe vind jij dit? Ga bij dat woord staan. Vraag de kinderen kort of ze kunnen uitleggen waarom ze dit woord hebben gekozen bij die zin. De zinnen zijn:
• Een jong roodborstje eet vier meter regenwormen per dag.
• Olifanten zijn de enige dieren op de wereld die niet kunnen springen.
• Als een pad moet overgeven, spuugt hij zijn eigen maag uit. Die hangt dan uit zijn bek, tot hij hem weer inslikt.
• In Zuid-Korea mag je niet zomaar beginnen met eten. Eerst moet de oudste persoon aan tafel beginnen, daarna mag jij pas gaan eten. Dit is een teken van respect.
• In Turkije doen ze aan kameel worstelen. Twee kamelen worstelen met elkaar. De spetters spuug vliegen om je oren.
• Als je een goudvis opsluit in een donkere kamer, wordt hij wit.
• De strips van Donald Duck zijn verboden geweest in Finland omdat hij geen broek draagt.
• De oudste boom van de wereld is 4700 jaar oud.
Vreemd: Na een aantal zinnen, vertel je dat er één woord is, dat eigenlijk de lading dekt van alle anderen woorden. Als je in het woordenboek of via google zoekt op dit woord, en je vraagt om ‘dezelfde woorden’, dan krijg je al die andere woorden die hier ook liggen/hangen. En dus hetzelfde betekenen. Wie weet welk woord dat is? (kijk terug naar alle woorden op papier) Als kinderen het niet raden, vertel je zelf dat dit het woord ‘vreemd’ is.
Maak de overstap naar het bijbelgedeelte als volgt: In het bijbelgedeelte staat het woord ‘vreemd’ ook centraal. Er gebeuren vreemde dingen, maar tegelijk zijn deze dingen ook heel bijzonder… en ook bizar… en ook merkwaardig en zeldzaam. Hoe dat zit? Dat ga je nu zelf ontdekken.

Bijbelstudie

Wegwijzers
Vreemd zijn omdat je in God gelooft, heeft alles te maken met vertrouwen én gehoorzamen. Welke wegwijzers zijn er in jouw leven om dit te leren? Om hierin te groeien?

Nodig: Het werkboek en een pen.

Werkwijze: Pak het werkboek erbij en lees samen het bijbelgedeelte, dat gaat over Abram. Geef de kinderen de opdracht om bij alles wat ze nu echt vreemd vinden in dit verhaal een ? te zetten. Denk aan: vreemde woorden, vreemde opdracht, vreemd gebruik, enz. Bespreek waar de kinderen vraagtekens gezet hebben. Waarom vind jij dit vreemd? Laat goed naar voren komen dat de opdracht echt vreemd was, maar dat Abram vertrouwt op God en daarom ook op reis kan gaan. God belooft dat Hij met Abram mee gaat. Abram hoeft niet alleen op deze vreemde reis te gaan, naar een vreemd land. Hierna maken de kinderen de tweede opdracht. De kinderen vullen in het schema in wat Abram achter moet laten én wat hij ervoor terugkrijgt. Achterlaten: je land, familiekring, het huis van je vader. Terugkrijgen: groot volk maken, u zegenen, uw naam groot maken, tot een zegen zijn voor anderen.

Met oudere kinderen kun je deze opdracht naar hun eigen leven toe trekken. Als jij nu eens achter God aangaat? In Hem wilt geloven en op Hem wilt vertrouwen, ook als anderen dit vreemd vinden? Moet je dan ook dingen achterlaten? En krijg je er dan ook iets voor terug?

Bij opdracht drie denken kinderen na over hoe God de weg wijst in hun leven. Zoals God dat met Abram doet. Abram moet vertrouwen op God en Hem gehoorzamen. Moet jij dit ook doen? Hoe doe je dat? Denk hierbij aan: het werk van de Heilige Geest, de verhalen op de club, de kerkdienst, alle mooie beloften in de Bijbel, het gebed, een fijn gesprek over het geloof, leren van anderen, enz. Vertel elkaar wat je hebt opgeschreven in de wegwijzers.

In beweging

Maak een wegwijzer 
Laat de kinderen in een groepje een wegwijzer maken, die aansluit bij de Bijbelopdracht.
Nodig: Voor elke groep heb je nodig: een stevige houten lat die in de grond kan en ongeveer 7 cm breed is en 150 cm lang, multiplex of anders dun hout voor de wegwijzers, verf, stiften, spijkers en hamer. Het is een hele klus om de wegwijzers uit te zagen. Eventueel kun je hier ook ouders voor vragen om dit van tevoren te doen. Geef dan goed de maat door van de wegwijzers, bijvoorbeeld 10 cm breed en 40 cm lang. Maak een punt aan de wegwijzers (als pijlen). Of: zet de kinderen die dit leuk vinden alvast aan het zagen op een eerder moment in de week. Het bevestigen van de wegwijzers aan de lat moet misschien wel met schroeven: zorg dat je helpers hebt die dit kunnen doen.
Vertel: Verdeel de kinderen eerst in groepjes van vier à vijf kinderen. Vertel dan: God roept Abram om op reis te gaan. Er stonden geen wegwijzers onderweg, zodat Abram precies wist waar hij naartoe moest gaan. Toch geeft God wel richting. Hij wijst Zelf de weg die Abram moet gaan. Zo is Abram een vreemdeling die een vreemde opdracht krijgt, maar Hij krijgt wél de belofte mee van God dat Hij erbij is en de weg wijst. Als God bij je is, kun je je nog vreemd voelen (omdat anderen niet snappen dat jij gelooft), maar dat is niet erg. Jij weet dat je bij Jezus hoort en dat is genoeg. Bij de Bijbelopdracht heb je nagedacht hoe je God kunt vertrouwen en gehoorzamen. Wat heb je daar allemaal opgeschreven? Bespreek dit in jouw groepje. Met dit groepje ga je straks een wegwijzer maken. Bedenk samen wat je hier op wilt schrijven. Hoe wijst God jullie/jou de weg? Welke richting wijst Hij op?
Werkwijze: De kinderen gaan aan de slag met hun wegwijzer. Gebruik ter voorbereiding de opdracht in het werkboek. Daarin kunnen de kinderen hun plannen opschrijven! Wat schrijven we erop? Hoe verdelen we de taken? Waar zetten we de wegwijzer straks neer?
Verdeel onderling de taken. Wie gaat de wegwijzers zagen? Wie gaat verven? Wie gaat de tekst erop schrijven? Wie timmert? De kinderen zullen moeten samenwerken en jij, als leiding, zult zeker een handje moeten helpen. Kijk voor voorbeelden van wegwijzers op het internet.
Laat zien aan anderen: Wijs ook anderen de weg om lekker ‘vreemd te zijn’, om te blijven geloven en vertrouwen in God. Zet de wegwijzers in de aarde rond het kerkgebouw of verenigingsgebouw. Breng eventueel later een laagje vernis aan, zodat bij regen de verf niet doorloopt.
Variatie 1: In plaats van houten wegwijzers, kun je ze ook van stevig karton laten maken. Bevestig deze kartonnen wegwijzers dan wel aan een stevige lat (om in de grond te zetten). Kinderen kunnen ook allemaal hun eigen wegwijzer maken.
Variatie 2: Je kunt de kinderen ook wegwijzers voor op het kerkplein laten maken met daarop de aanduidingen van de verschillende gebouwen, activiteiten, jeugdclubs, enz. Denk aan: kerkdienst, kinderclub, bijbelstudie, catechese, enz. Allemaal plekken waar je kunt leren hoe God jou de weg wijst!
Vreemdste spelletjes ooit  
Zijn jullie niet zo van het knutselen of is de tijd te kort hiervoor? Speel dan een aantal vreemde spellen met de kinderen. Er staat er vier in het werkboek van de kinderen. Herhaal ondertussen de kern van dit programma. En probeer de kinderen uit te dagen en te prikkelen door bijvoorbeeld te zeggen: Vond je dit een vreemd spel? Wat Abram moest doen was pas vreemd. Of: Soms vinden anderen het raar dat je gelooft in God, je kunt Hem toch niet zien? Maar zo’n spelletje zouden ze wél spelen, dat is pas raar… toch?!
1. Ballon klemmen: Geef elk kind een opgeblazen ballon. Stop deze tussen je benen, klem je benen eromheen en probeer zo naar de overkant te springen.
2. Verkleed-challenge: Durf jij met vreemde kleren aan een rondje door de straat (het dorp) te lopen? Zorg voor verkleedkleren en/of een aantal onesies.
3. Alles op z’n kop: Geef korte opdrachten aan de kinderen die ze precies andersom moeten uitvoeren. Dus als jij zegt ‘Ga staan’, dan gaan de kinderen zitten. Als jij zegt ‘Ga lachen’, gaan ze allemaal huilen.
Stuiterbal: Maak een kring. Wijs één kind aan dat als een stuiterbal rond de kring gaat stuiteren. Dit kind tikt één kind uit de kring aan. Dit kind wordt ook een stuiterbal en gaat in tegengestelde richting de kring rond. Als de twee stuiterballen elkaar tegenkomen, botsen ze tegen elkaar en zeggen ze allebei heel hard ‘Boing!’. Het eerste kind gaat in de kring staan, het andere kind stuitert nu verder en tikt een ander kind aan

Gebed

Ik hoop dat jij begrijpt waarom de geschiedenis van Abram best een beetje vreemd was? En dat je nu weet dat het niet erg is om vreemd te zijn… omdat je in God gelooft. Dat het niet erg is wat anderen van je denken of dat ze je misschien wat raar vinden. Laat ze maar gewoon denken. Jij weet wél beter: ik ben vreemd omdat ik bij Jezus hoor! Zing samen het lied ‘Wees niet bang’ uit Op Toonhoogte (556). Eindig met een kort dankgebed.

Tot slot

‘Spring maar… Ik vang je op!’, zegt papa tegen Bram. Maar, Bram is bang. Hij zit vast in de boom. Hij had niet gedacht dat het zó hoog was toen hij erin klom. En dan, eindelijk… na lang aandringen van z’n vader, laat hij los en belandt hij veilig in de armen van zijn vader.
Vertrouw erop dat God je in elke ‘vreemde situatie’ opvangt!