Tijdpad

Als je dit programma gebruikt op de kindernevendienst, zul je een keuze moeten maken uit de verschillende programmaonderdelen. Maak voor jezelf van tevoren een tijdpad. Kies voor jonge kinderen voor de Introductie en de Bijbelopdracht. Kies voor de oudere kinderen voor het onderdeel Bijbel en de Verwerking.

Beginsituatie

Als er opeens een nieuw kind in de klas komt, dan kijk je daar wel even raar van op. Deze nieuwe klasgenoot is nog vreemd voor jou. Je moet elkaar nog leren kennen. Maar, ook andersom geldt het: voor deze nieuwe klasgenoot is álles vreemd. Hij of zij zal zich in het begin dan best een vreemdeling voelen. Alle ogen zijn nieuwsgierig op hem of haar gericht. Dit voorbeeld kun je gebruiken om kinderen uit te leggen wat een ‘vreemdeling’ is.
Of jij je vreemd voelt, ligt eraan of je in een voor jou vertrouwde en bekende omgeving bent. Of je vreemd gevonden wordt door anderen omdat je gelooft, heeft ook met de setting te maken. Als je in het dorp naar de christelijke basisschool gaat, zal daar minder vreemd opgekeken worden als je vertelt dat je naar de kerk of de club gaat. Of dat je in God en Jezus gelooft. Als je naar een openbare basisschool gaat, of een voetbalclub in de stad, of… (vul maar in) kun je door anderen vreemd worden gevonden omdat je gelooft in God. Denk hier als leiding van tevoren over na. Hoe veilig en/of vreemd is de setting waar de kinderen opgroeien en zich in bewegen?

Voor de meeste kinderen in jouw groep zal gelden dat ze al van jongs af aan (vaak onbewust) ‘leren’ dat zij ‘anders zijn’. Dat zullen ze niet zo ervaren én benoemen. Maar zij krijgen van hun ouders christelijke waarden, normen en tradities mee. Ze gaan op zondag naar de kerk, bidden en bijbellezen aan tafel, spreken met eerbied over God, enz.
Op jonge leeftijd is deze invulling van het geloof vaak een vanzelfsprekendheid. Op oudere leeftijd gaan kinderen de verschillen, dit anders zijn, meer ervaren en ook meer tegenkomen. Bijvoorbeeld bij vrienden thuis, waar ze niet bidden voor het eten of op de korfbalclub, waar af en toe een vloek klinkt. Trouwens: sommige kinderen zullen zich in zo’n situatie ook zeker ‘vreemd’ en ‘anders’ voelen. Het is goed om kinderen te leren dat anders zijn niet verkeerd is, maar juist een grote kracht in hun leven kan zijn. Het is niet erg als anderen je daarop aanspreken of soms met vreemde ogen naar je kijken.

Persoonlijke voorbereiding
Genesis 12:1-9
– Lees het bijbelgedeelte door.
– Gebruik onderstaande punten voor je eigen voorbereiding.

(bijbelgedeelte afdrukken in handleiding)
Genesis 12:1-9
1 De Heere nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal.
2 Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn.
3 Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.
4 Toen ging Abram op weg, zoals de HEERE tot hem gesproken had, en Lot ging met hem mee. Abram was vijfenzeventig jaar oud, toen hij uit Haran vertrok.
5 Abram nu nam Sarai, zijn vrouw, en Lot, de zoon van zijn broer, en al hun bezittingen die ze verworven hadden, en de mensen die zij in Haran verkregen hadden; en zij gingen weg om naar het land Kanaän te gaan; en zij kwamen in het land Kanaän.
6 En Abram trok door dat land heen tot aan de heilige plaats bij Sichem, tot de eik van More. De Kanaänieten woonden toen in dat land.
7 Toen verscheen de HEERE aan Abram en zei: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven. toen bouwde hij daar een altaar voor de HEERE, Die hem verschenen was.
8 Vandaar brak hij op naar het bergland ten oosten van Bethel en zette zijn tent op tussen Bethel in het westen en Ai in het oosten. Daar bouwde hij voor de HEERE een altaar en riep de Naam van de HEERE aan.
9 Daarna trok Abram gaandeweg verder naar het Zuiderland.

Korte context
In Genesis 11:26 wordt Abram voor het eerst genoemd. Het einde van Genesis 11 vertelt dat de vader van Abram al onderweg was in de richting van Kanaän. We komen steeds dichter bij de lijn van het verbondsvolk. Het laat zien dat God doorgaat via een volgende generatie. Terah was al op weg naar Kanaän, maar is onderweg gestrand. Maar God gaat door en geeft Abram – zijn zoon, de volgende generatie – de opdracht om op reis te gaan. De eerste verzen van Genesis 12 zijn buitengewoon belangrijke Goddelijke woorden, die niet alleen het programma van Abrams leven, maar ook van zijn familie weergeven.

Ga op weg
Abram gaat op weg omdat God het zegt. Hij vertrouwt op het woord van God. God vraagt ook vertrouwen van Abram: geloof in Mijn beloften en ga op reis. Abram gehoorzaamt aan de opdracht die hij van God krijgt. Vertrouwen en gehoorzamen, deze twee gaan hand in hand als het gaat om geloven in God. De geschiedenis begint met de woorden: ‘De HEERE nu zei tegen Abram…’ Abram krijgt een drievoudige opdracht: om te vertrekken uit zijn land, zijn familiekring en het huis van zijn vader. Hij moet de gebruikelijke bronnen van persoonlijke veiligheid en identiteit achter zich laten, om te gaan naar het land dat God hem wijzen zal.

Beloften
Abram krijgt op weg meteen een aantal beloften mee van God. Lees maar in vers 1-3. Hij wordt geroepen om een ‘vreemdeling’ te zijn en alles te verlaten, maar God gaat wél met hem mee. En dan lukt het ook om vreemdeling te zijn! Vers 1: God zal Zelf het land wijzen. God gaat mee op deze reis. Vers 2: Gods bedoeling met Abram is dat hij tot een groot volk zal worden. Hij zal gezegend worden en tot een zegen zijn. Dit staat op gespannen voet met de onvruchtbaarheid van zijn vrouw Sarai (11:30). Maar toch wordt Abram door God geroepen. Hij belooft ook zijn naam groot te maken. Dit was het mislukte streven van de torenbouwers van Babel (11:4).Vers 3: God zal de mensen zegenen die Abram zegenen en vervloeken die hem vervloeken. In hem zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. Hier wordt Abram aangewezen als verbondsvertegenwoordiger van het volk.

Gehoorzamen in ‘vreemd zijn’
In vers 4 lezen we ‘Toen ging Abram op weg…’. Dat is het dan! In deze paar woorden over Abrams antwoord zien we zijn gehoorzaamheid. Hij gaat onmiddellijk en zonder vragen en zijn neef Lot gaat met hem mee. De reis richting het beloofde land begint. Je kunt je afvragen hoe de reacties op deze onverwachtse ‘move’ van Abram geweest zijn. Wat zullen de mensen om hem heen gedacht hebben? De herders? Lot? En, wat zal zijn vrouw gezegd hebben? Zou zij dit niet heel vreemd gevonden hebben? Misschien had ze er wel helemaal geen trek in. Ondanks dat het toch vreemd geklonken moet hebben, lezen we niets van tegenstand. Het klinkt simpel: hij deelt het mee, pakt zijn spullen op en gaat op weg. Hoezo vreemd?!

De reis
Zo verhuist Abram met alles wat hij bezit van het noorden van Mesopotamië naar Kanaän. De eerste plaats die in het beloofde land wordt genoemd is Sichem. Abram trekt door het land tot bij de eik van More. Dit was waarschijnlijk een geschikte plaats voor zijn grote kudde, op enige afstand van de stedelijke bebouwing. Daarbij wordt vermeld dat de Kanaänieten toen in dat land woonden.

De HEERE verschijnt
‘Toen verscheen de HEERE…’ Dit is de eerste van een aantal verschijningen van God aan de aartsvaders. God belooft het land aan de nakomelingen van Abram, hoewel hij nog geen kinderen heeft. Als antwoord hierop, bouwt Abram voor de HEERE een altaar. Vóór de bouw van de tabernakel zijn deze altaren de plaatsen waar men God kan ontmoeten. Vanaf Sichem verhuist Abram naar een plaats tussen Bethel en Ai. We lezen opnieuw in vers 8 dat Abram een altaar bouwde en de Naam van de HEERE aanriep. De enige bouwwerken die Abram in Kanaän achterliet, waren altaren.
Het zuiderland is de Negev, een woestijnachtig gebied, het zuidelijke deel van Kanaän. Een vaste woonplaats in het beloofde land heeft Abram nooit gehad. Hij blijft vreemdeling.

Persoonlijke voorbereiding

Genesis 12:1-9
– Lees het bijbelgedeelte door.
– Gebruik onderstaande punten voor je eigen voorbereiding.

Korte context
In Genesis 11:26 wordt Abram voor het eerst genoemd. Het einde van Genesis 11 vertelt dat de vader van Abram al onderweg was in de richting van Kanaän. We komen steeds dichter bij de lijn van het verbondsvolk. Het laat zien dat God doorgaat via een volgende generatie. Terah was al op weg naar Kanaän, maar is onderweg gestrand. Maar God gaat door en geeft Abram – zijn zoon, de volgende generatie – de opdracht om op reis te gaan. De eerste verzen van Genesis 12 zijn buitengewoon belangrijke Goddelijke woorden, die niet alleen het programma van Abrams leven, maar ook van zijn familie weergeven.

Ga op weg
Abram gaat op weg omdat God het zegt. Hij vertrouwt op het woord van God. God vraagt ook vertrouwen van Abram: geloof in Mijn beloften en ga op reis. Abram gehoorzaamt aan de opdracht die hij van God krijgt. Vertrouwen en gehoorzamen, deze twee gaan hand in hand als het gaat om geloven in God. De geschiedenis begint met de woorden: ‘De HEERE nu zei tegen Abram…’ Abram krijgt een drievoudige opdracht: om te vertrekken uit zijn land, zijn familiekring en het huis van zijn vader. Hij moet de gebruikelijke bronnen van persoonlijke veiligheid en identiteit achter zich laten, om te gaan naar het land dat God hem wijzen zal.

Beloften
Abram krijgt op weg meteen een aantal beloften mee van God. Lees maar in vers 1-3. Hij wordt geroepen om een ‘vreemdeling’ te zijn en alles te verlaten, maar God gaat wél met hem mee. En dan lukt het ook om vreemdeling te zijn! Vers 1: God zal Zelf het land wijzen. God gaat mee op deze reis. Vers 2: Gods bedoeling met Abram is dat hij tot een groot volk zal worden. Hij zal gezegend worden en tot een zegen zijn. Dit staat op gespannen voet met de onvruchtbaarheid van zijn vrouw Sarai (11:30). Maar toch wordt Abram door God geroepen. Hij belooft ook zijn naam groot te maken. Dit was het mislukte streven van de torenbouwers van Babel (11:4).Vers 3: God zal de mensen zegenen die Abram zegenen en vervloeken die hem vervloeken. In hem zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. Hier wordt Abram aangewezen als verbondsvertegenwoordiger van het volk.

Gehoorzamen in ‘vreemd zijn’
In vers 4 lezen we ‘Toen ging Abram op weg…’. Dat is het dan! In deze paar woorden over Abrams antwoord zien we zijn gehoorzaamheid. Hij gaat onmiddellijk en zonder vragen en zijn neef Lot gaat met hem mee. De reis richting het beloofde land begint. Je kunt je afvragen hoe de reacties op deze onverwachtse ‘move’ van Abram geweest zijn. Wat zullen de mensen om hem heen gedacht hebben? De herders? Lot? En, wat zal zijn vrouw gezegd hebben? Zou zij dit niet heel vreemd gevonden hebben? Misschien had ze er wel helemaal geen trek in. Ondanks dat het toch vreemd geklonken moet hebben, lezen we niets van tegenstand. Het klinkt simpel: hij deelt het mee, pakt zijn spullen op en gaat op weg. Hoezo vreemd?!

De reis
Zo verhuist Abram met alles wat hij bezit van het noorden van Mesopotamië naar Kanaän. De eerste plaats die in het beloofde land wordt genoemd is Sichem. Abram trekt door het land tot bij de eik van More. Dit was waarschijnlijk een geschikte plaats voor zijn grote kudde, op enige afstand van de stedelijke bebouwing. Daarbij wordt vermeld dat de Kanaänieten toen in dat land woonden.

De HEERE verschijnt
‘Toen verscheen de HEERE…’ Dit is de eerste van een aantal verschijningen van God aan de aartsvaders. God belooft het land aan de nakomelingen van Abram, hoewel hij nog geen kinderen heeft. Als antwoord hierop, bouwt Abram voor de HEERE een altaar. Vóór de bouw van de tabernakel zijn deze altaren de plaatsen waar men God kan ontmoeten. Vanaf Sichem verhuist Abram naar een plaats tussen Bethel en Ai. We lezen opnieuw in vers 8 dat Abram een altaar bouwde en de Naam van de HEERE aanriep. De enige bouwwerken die Abram in Kanaän achterliet, waren altaren.
Het zuiderland is de Negev, een woestijnachtig gebied, het zuidelijke deel van Kanaän. Een vaste woonplaats in het beloofde land heeft Abram nooit gehad. Hij blijft vreemdeling.

Doelstelling

Weten: Kinderen ontdekken dat Abram in vertrouwen op God álles loslaat en als vreemdeling op weg gaat. Dit kan hij alleen omdat God hem roept en belooft met hem mee te gaan.
Ervaren: Kinderen beseffen dat zij in hun eigen leven ook, net als Abram, op God mogen vertrouwen in situaties dat zij zich ‘vreemd’ voelen omdat ze in Jezus geloven. Ze beseffen ook dat dit (net als bij Abram) gehoorzaamheid vraagt.
Doen: Kinderen maken een reminder aan dit programma. Dit helpt hen om terug te denken aan dat God met hen meegaat, ook in situaties waarin zij zich vreemd (kunnen) voelen omdat ze in Hem geloven.

Lied

Zing samen (of lees voor) het lied over Abraham. Leg de kinderen meteen uit dat Abraham, ook wel Abram genoemd wordt. (Hoe dat precies zit, is niet belangrijk voor dit programma.). Maar het gaat in elk geval wel over dezelfde persoon. Misschien heb je dit lied weleens gehoord? Of, is dit lied helemaal vreemd voor jou? Waar het overgaat is in elk geval wél heel vreemd. Abram (of Abraham) hoort een stem die zegt ‘pak je spullen en ga op reis’. Maar waar naartoe… dat weet hij niet! Stel je even voor dat er zou staan: Christiaan, Anneke, verlaat je land, verlaat je dorp! Dat ga je dan toch echt niet zomaar doen?! Of wel? Laat kinderen hierop reageren. Lees samen de laatste regel van het lied. Hoe komt het dat Abram tóch gaat?

Andere liederen:
Psalm 121:1 (OTH 55)
De God van de vrede (OTH 158)
Ik volg de Heer (OTH 519)

Gebed

‘Vandaag denken we na over ‘vreemd zijn’. Andere mensen, om ons heen, kunnen ons vreemd vinden omdat we in U geloven. Wilt U ons dan helpen om dit niet erg te vinden? En dat we meer en meer leren dat het juist superfijn is om bij U te horen? We hoeven dan nergens écht bang voor te zijn omdat U er altijd bij bent. Amen’

Introductievorm

Met de introductie komen de kinderen in het thema en kun jij meteen een kijkje nemen in hun leefwereld.

Verhalen delen

We gaan nú op reis

Nodig: Zet een koffer of verhuisdoos in het midden van de kring. Er zit niets in.
Voorbereiding: Lees deze werkvorm goed door en denk goed na of deze werkvorm past bij jouw groep kinderen. Voor erg jonge kinderen kan de start best heftig overkomen, weeg af of ze dit aan kunnen. Bij twijfels kun je de intro iets minder heftig starten, door voorafgaand te zeggen: Ik ga jullie zo een hele vreemde opdracht geven en ik wil jullie nu al vertellen dat het niet waar is. Maar… probeer eens te doen alsof het wél echt is… wat vind jij hier dan van?
Vertel: Begin meteen met: ‘Zo jongens en meiden, we gaan over een kwartier vertrekken. Jullie ouders weten ervan en ik heb hun toestemming gekregen. Waar we naartoe gaan? Dat moet je maar niet vragen, want dat is voor mij ook een verrassing! Het is in elk geval niet om de hoek, maar ver weg. En wat wel even belangrijk is, is dat je zo snel mogelijk een paar spullen gaat ophalen die je echt nodig hebt en in deze koffer/doos stopt. Duidelijk? Ga maar naar huis en over tien minuten moet je terug zijn’.
Let niet op reacties tussendoor, doe eerst je verhaal. Maar, na afloop laat je de kinderen natuurlijk volop reageren. Zorg ervoor dat de kinderen niet daadwerkelijk naar huis toe gaan. Leg uit dat het een ‘verzonnen verhaal’ was, maar dat je wel graag wilt weten hoe ze dit vonden. Schrok je ervan? Vond je het vreemd?
Praat eventueel nog door over de volgende vragen: Zou jij zomaar op reis kunnen gaan? Weet jij wat emigreren is? Ken je zelf mensen die vertrokken zijn naar een ander land? Wat lijkt jou het moeilijkste om achter te moeten laten? Wat zou jij absoluut mee willen nemen? Wat lijkt jou leuk aan zo’n verre reis?
Doen: In het werkboek staat een lege koffer. Schrijf of teken hierin wat jij zou meenemen als je wel op reis zou gaan. Je weet niet waarnaar toe, dus je moet op alles voorbereid zijn. Wat kun je absoluut niet missen? Laat de kinderen de opdracht maken in het werkboek.

Maak de overstap naar het bijbelgedeelte als volgt: Vraag aan de kinderen of zij een persoon uit de Bijbel kennen die dit ook overkwam. Hij moest zijn spullen pakken en zomaar op reis gaan naar een onbekend land. Als de kinderen het niet raden, vertel je zelf dat het Abram was. Ga door met het bijbelgedeelte.

Bijbel

Vertelling

Vertel het bijbelverhaal aan de kinderen. In deze handleiding vind je hiervoor een voorbeeldvertelling. Na het verhaal mogen de kinderen de kleurplaat over Abram inkleuren. Bespreek ook de vragen die erbij staan.

Verhaal
Zie je die grote tent daar, naast de waterput? Dat is de tent van Abram. Hij staat vlak bij de stad Charan. Daar woont hij samen met zijn vrouw Saraï. Ze wonen daar erg goed. Het is ook een hele fijne plek om te wonen. Kijk maar eens om je heen. Het is er mooi groen. Er is groen mals gras voor de dieren van Abram. Naast de tent van Abram staan nog meer tenten. Hij woont hier dichtbij zijn familie en vrienden. Ja, Abram heeft het hier zeer goed. En toch mist hij nog één ding. En dat maakt hem soms wel verdrietig. Om zich heen ziet hij soms andere kinderen lopen, maar Saraï en hij zijn nog nooit vader en moeder geworden. Dat doet hem veel verdriet.
Terwijl hij zo aan het nadenken is en wat rondloopt langs de tenten, klinkt er ineens een stem. Abram hoort Iemand, maar hij ziet niemand. ‘Abram, Abram ga weg uit je land. Weg van je familie en uit je gezin. Ga op reis en Ik zal je wijzen waar je heen moet gaan. Ik zal je land geven, veel kinderen en kleinkinderen en ik zal zorgen dat je gelukkig bent. Ik zal je zegenen!’ Wow, dát is iets bijzonders! Want zo de Stem er ineens was, zo is het ook ineens weer stil geworden… . Abram voelt zich vreemd. Die stem uit de lucht, maar ook die mooie woorden die er klonken. Dat moet de stem van God zijn geweest, denkt hij. Hij voelt zich bang en blij tegelijk. God heeft hem beloofd dat hij en Saraï toch een kindje krijgen. Maar hij is ook bang. Hij heeft net van God gehoord dat hij weg moet gaan naar een ander land. Hij kijkt nog eens om zich heen. Hier bij zijn familie voelt hij zich zo thuis. Iedereen kent hem. Hier is hij geen vreemdeling, maar hier hoort hij erbij. Wat als hij straks terecht komt in een land met allemaal rare regeltjes? Hij weet dan nog wel niet naar welk land hij zal gaan, maar hij weet wel dat het ver weg is. Ver weg van zijn oude vertrouwde omgeving. Zou hij dat wel durven? Even weet Abram niet wat hij moet doen. Totdat hij zich weer herinnerd wat God had gezegd. God had hem ook verteld dat Hij Zelf met hem mee zou gaan. Dan moet het toch goed komen?

‘Saraï, heb je de tentenmaker al gezien? Hij zou vandaag of morgen onze tenten nakijken en repareren. Zodat ze helemaal goed zijn voor vertrek.’ Het is een aantal dagen later als Abram met grote passen naar zijn vrouw loopt. Hij is zo druk. Alles moet nog geregeld worden voor het vertrek. Ze moeten genoeg eten hebben voor onderweg en natuurlijk moeten ze ook goede tenten hebben waar ze in kunnen slapen.
‘Nee Abram, ik heb de tentenmaker nog niet gezien. Maar ik weet bijna zeker dat hij vandaag wel komt. Iedereen doet zo zijn best. Kijk, ik heb bijna alles al ingepakt. En dit zijn de spullen die we niet mee willen nemen. Die mogen ze verkopen op de markt.’
Een paar dagen later is het dan eindelijk zover. Abram en Saraï hebben alles ingepakt. De tenten zijn gepakt en de ezels zijn bepakt en bezakt. Zo lopen ze door de poort van Charan. Nog één keer kijkt Abram achterom. Hij ziet op de heuvel de tempel van de maangod, Sin. Het gouden dak schittert in de zon. Nu hij deze stad achter zich laat, zal deze god ook niet meer voor hem zorgen. Het was een god van steen. Mensen hadden een beeld van steen gemaakt en die gingen ze dan vereren. Nee, Abram niet meer. Sinds hij de stem van God heeft gehoord, vindt hij het erg vreemd dat mensen dat kunnen doen. Abram wil alleen nog maar luisteren naar die stem. Er waren wel mensen geweest die hem vreemd vonden, omdat hij niet meer hun goden wilde dienen. Maar Abram weet dat het nu goed is.
Zo gaan ze met elkaar onder de poort door, het land Charan laten ze steeds verder achter zich. Abram loopt samen met zijn vrouw en Lot, zijn neef. En met alle knechten en dieren op weg naar… tja, dat weet hij nog steeds. Maar dat vindt hij helemaal niet erg. Hij gelooft dat God voor hen zal zorgen en dan zal het zeker goedkomen.

Ze reizen door tot de eik van More bij de stad Sichem. Hier zetten ze alle tenten op. Op een avond zit Abram onder de boom als hij de Stem weer hoort.
‘Abram, dit is het land dat Ik je nakomelingen zal geven,’ zegt de stem van God. Abram wordt blij als hij de stem weer hoort. Ze hebben ook al een hele lange tijd gelopen. Soms liepen ze dagenlang achter elkaar, dan rustten ze weer een paar dagen uit en daarna gingen ze weer verder. Maar nu zegt God dat dit het land is. Het land dat van zijn kinderen zal worden. Snel roept hij Saraï, Lot en zijn knechten en vertelt hij hen wat God hem heeft verteld. Samen maken ze een altaar voor God. Abram wil God danken.
Daarna trekken ze weer verder. Ze gaan op weg naar de bergen bij de stad Bethel. Tussen Bethel en Ai zetten ze hun tenten weer neer. Hier rusten ze weer uit. En ook hier bidt Abram weer tot zijn God. De God van de hemel en de aarde. Na een aantal dagen trekken ze weer verder. Van de ene plaats naar de andere. Op weg naar het land dat God beloofd heeft. Op weg in vertrouwen en gehoorzaamheid. Is dat vreemd? Misschien wel… maar met God Zelf erbij zal het zeker goedkomen.

Afronding
Abram weet nog niet precies hoe het verder gaat, maar hij vertrouwt op God. Sommigen mensen hebben vast vreemd naar hem gekeken… ze vonden Abram maar vreemd. En Abram zal zich vast zelf ook wel een vreemdeling gevonden hebben, in het nieuwe land. Hij kent daar niemand. En toch gaat hij op reis. Hoe vind jij dat?
Stel eventueel nog een aantal vragen: Hoe komt het dat Abram op reis gaat? Wie gaan er mee? Welke plaatsen komen ze tegen? Wat bouwt Abram voor God? Waarom?

 

In beweging

Wegwijzer van ijsstokjes
Nodig: Voor elk kind heb je nodig: een klein bloempotje, één plat roerhoutje voor verf, vijf à zes ijsstokjes of smalle plantenstokjes. Zorg ervoor dat je op de ijsstokjes kunt schrijven of tekenen met stift. Eventueel een schaar of kniptangetje om de ijsstokjes korter te knippen. Zorg voor goede lijm, waarmee je hout kunt lijmen.
Tip: In plaats van ijsstokjes, kun je de richtingaanwijzer ook met stevig karton laten maken. Gebruik dan wel een plat roerhoutje om in het potje te steken. Maak de wegwijzers van karton, plak deze horizontaal aan het roerhoutje vast.
Werkwijze: We gaan een wegwijzer maken. Deze wegwijzer wijst jou richting God. Als jij je vreemd voelt omdat je gelooft in God, kan deze knutsel jou helpen om eraan te denken dat God altijd bij jou is. Pak eerst het werkboek erbij en laat de kinderen nadenken aan de hand van de tekening (potje met wegwijzer) wat zij willen opschrijven/invullen op de stokjes. Hierna maken ze het potje in het echt. Dit gaat als volgt:
• Pak een klein bloempotje. Vul dit met een stukje klei of met aarde. In elk geval met materiaal waar je het roerhoutje in kunt steken.
• Schrijf of teken op de ijsstokjes woorden/zinnen die jou de richting wijzen naar God. Denk aan: Bijbel, gebed, gesprek, kerk, club, Heilige Geest, vrienden, ouders, oma, enz.
• Je kunt ook één zin laten opschrijven die als reminder kan dienen voor dit programma.  Deze zin verdeel je dan over de verschillende ijsstokjes. Plak ze onder elkaar en je kunt de zin lezen.
• Plak de ijsstokjes dwars/horizontaal op het roerhoutje. Houd ruimte tussen de ijsstokjes.
• Voor een extra leuk effect, knip je de ijsstokjes op verschillende lengtes. Plak ze van klein naar groot op het roerhoutje.
• Steek de wegwijzer in het bloempotje. Versier het potje of schrijf er met stift een mooie zin op, bijvoorbeeld: ‘God wijst mij de weg’, ‘Vreemd zijn is niet erg’ of ‘Met God kom ik op de juiste plaats terecht’.
Vreemdste spelletjes ooit  
Zijn jullie niet zo van het knutselen of is de tijd te kort hiervoor? Speel dan een aantal vreemde spellen met de kinderen. Er staat er vier in het werkboek van de kinderen. Herhaal ondertussen de kern van dit programma. En probeer de kinderen uit te dagen en te prikkelen door bijvoorbeeld te zeggen: Vond je dit een vreemd spel? Wat Abram moest doen was pas vreemd. Of: Soms vinden anderen het raar dat je gelooft in God, je kunt Hem toch niet zien? Maar zo’n spelletje zouden ze wél spelen, dat is pas raar… toch?!
1. Ballon klemmen: Geef elk kind een opgeblazen ballon. Stop deze tussen je benen, klem je benen eromheen en probeer zo naar de overkant te springen.
2. Verkleed-challenge: Durf jij met vreemde kleren aan een rondje door de straat (het dorp) te lopen? Zorg voor verkleedkleren en/of een aantal onesies.
3. Alles op z’n kop: Geef korte opdrachten aan de kinderen die ze precies andersom moeten uitvoeren. Dus als jij zegt ‘Ga staan’, dan gaan de kinderen zitten. Als jij zegt ‘Ga lachen’, gaan ze allemaal huilen.
4. Stuiterbal: Maak een kring. Wijs één kind aan dat als een stuiterbal rond de kring gaat stuiteren. Dit kind tikt één kind uit de kring aan. Dit kind wordt ook een stuiterbal en gaat in tegengestelde richting de kring rond. Als de twee stuiterballen elkaar tegenkomen, botsen ze tegen elkaar en zeggen ze allebei heel hard ‘Boing!’. Het eerste kind gaat in de kring staan, het andere kind stuitert nu verder en tikt een ander kind aan.

Gebed

Ik hoop dat jij begrijpt waarom de geschiedenis van Abram best een beetje vreemd was? En dat je nu weet dat het niet erg is om vreemd te zijn… omdat je in God gelooft. Dat het niet erg is wat anderen van je denken of dat ze je misschien wat raar vinden. Laat ze maar gewoon denken. Jij weet wél beter: ik ben vreemd omdat ik bij Jezus hoor! Zing samen het lied ‘Wees niet bang’ uit Op Toonhoogte (556). Eindig met een kort dankgebed.

Tot slot

‘Spring maar… Ik vang je op!’, zegt papa tegen Bram. Maar, Bram is bang. Hij zit vast in de boom. Hij had niet gedacht dat het zó hoog was toen hij erin klom. En dan, eindelijk… na lang aandringen van z’n vader, laat hij los en belandt hij veilig in de armen van zijn vader.
Vertrouw erop dat God je in elke ‘vreemde situatie’ opvangt!