Tijdpad

Als je dit programma gebruikt op de kindernevendienst, zul je een keuze moeten maken uit de verschillende programmaonderdelen. Maak voor jezelf van tevoren een tijdpad.

Beginsituatie

Kinderen zullen absoluut beamen dat Jezus bestaat, ook al zien we Hem niet met onze ogen. Zeker jonge kinderen nemen gewoon aan dat Jezus bij hen is. Toch kunnen kinderen, ondanks dit ‘zeker weten’ vragen hebben over het geloof. Vragen stellen hoort bij hun ontwikkeling en bij het ontdekken van deze wereld. Want kinderen zijn nieuwsgierig en leergierig, maar soms ook onzeker. Daarom zoeken ze naar antwoorden en naar zekerheid. Bovendien zijn ze afhankelijk van volwassenen, omdat ze nog niet alles mogen of kunnen. Daarom moeten ze regelmatig om hulp en om duidelijkheid vragen. De vragen die kinderen stellen, zijn heel verschillend. Het kunnen ‘kleine’, praktische vragen zijn, gericht op hun dagelijkse behoeften: ‘Mag ik een snoepje?’ Maar ook de grote levens- en geloofsvragen ‘Waarom ben ik geboren?’ en ‘Hoe weet ik dat God bestaat?’ Het is fijn als we kinderen, juist ook in de geloofsgemeente, leren dat vragen stellen mag! Verder mogen we kinderen leren dat er vragen zijn die blijven bestaan. Dan blijven ‘geloven in God’ en ‘de weerbarstige realiteit’ gewoon naast elkaar bestaan. Waak er dus voor om overal een antwoord op te geven.

Persoonlijke voorbereiding

Lukas 24:13-32

– Lees het Bijbelgedeelte door.

– Gebruik onderstaande punten voor je eigen voorbereiding.

Twijfel en teleurstelling

In dit Bijbelgedeelte ontmoeten we twee mannen die op weg zijn van Jeruzalem naar het plaatsje Emmaüs. Ze zijn verdrietig en vertwijfeld over het feit dat ze Jezus voorgoed hebben verloren. Zij hebben wel de geruchten van zijn opstanding gehoord, maar wat moeten zij daarmee? Zij hebben Hem niet zelf gezien. Dus wat is er van waar? Emmaüs ligt zo’n 2 uur lopen van Jeruzalem. Ze nemen op deze manier ook letterlijk afstand van het gebeuren in Jeruzalem. Onderweg bespreken ze wat er allemaal voorgevallen is. Jezus, waarvan ze hadden gedacht dat Hij de Messias was, was aan het kruis genageld en gestorven.

Jezus laat Zichzelf zien

In hun zoektocht naar waar Jezus gebleven is, voegt Hij zich bij hen (vers 15), maar zij herkennen Hem niet (vers 16). God houdt hun ogen gesloten, ze moeten het op dit moment doen met zijn Woord. Jezus geeft ruimte voor de twijfel en de vragen die deze mannen hebben. Hij weet allang wat er speelt, maar geeft hen de ruimte om zelf hun vragen te stellen. Dat is mooi! Daar leer je van: zelf vragen stellen. Jezus laat het Woord spreken. Hij richt hun gedachten op de Bijbel, op Gods beloften. God komt ons tegemoet door woord en Geest. Wat opvalt is dat zelfs wanneer Jezus ‘in levenden lijve’ aan hen verschijnt, Hij hen toch eerst op de Bijbel wijst. Hij wil blijkbaar dat ze daar hun houvast vinden, en niet in de ervaring van het moment. De mannen zitten zo vast in hun eigen verwarring en verdriet, dat ze de lijn die in de Schriften ingezet was, niet meer kunnen volgen. Jezus begint bij Mozes en loopt met hen de boeken van het Oude Testament door om uit te leggen wat daar over de beloofde Messias staat (vers 27). Jezus neemt de vragen serieus en laat stap voor stap het antwoord zien. Waarbij de mannen zich wel actief moeten opstellen.

Herkenning

Als ze in het dorp Emmaüs aankomen, doet Jezus alsof Hij verder wil gaan. Hij dringt Zich niet op. Maar daar willen de mannen niets van weten. Ze halen Hem over bij hen te logeren omdat de avond al bijna valt (vers 30). Uiteindelijk ‘worden hun ogen geopend’ en herkennen zij Jezus als Messias in het breken van het brood (vers 31). Waarschijnlijk herinnert hen dat aan eerdere momenten dat Jezus het brood brak tijdens de maaltijd. Deze feestelijke herkenning van Jezus’ aanwezigheid brengt hen in beweging en ze gaan meteen op weg terug naar de discipelen in Jeruzalem.

 

Doelstelling

Weten: Kinderen horen dat alle vragen die de Emmaüsgangers hebben, gesteld mogen worden aan Jezus en dat Jezus hier Zelf antwoord op geeft.

Ervaren: Kinderen beseffen dat ook zij al hun vragen aan God mogen stellen én dat ze er tegelijkertijd ook op mogen vertrouwen dat Hij bij hen is.

Doen: Kinderen stellen hun vragen aan God en danken Hem ervoor dat Hij altijd bij hen is.

Lied

Zing met elkaar het lied ‘Er is iemand die vreselijk veel om mij geeft’ uit de liedbundel ‘Op Toonhoogte’, nummer 492. In dit lied staat de regel ‘Je kunt Hem niet zien, maar ik weet dat Hij leeft’. Vraag aan de kinderen hoe zij dit kunnen weten? Voor oudere kinderen is dit lied misschien iets te eenvoudig. Met hen kun je het lied ‘God wijst mij een weg’ zingen (OTH 186).

Andere liederen:

Psalm 42:1,2,3

Psalm 73:11

Here, maak mij uw wegen bekend

Ik wil even bij U komen

Gebed

Vraag in het gebed of God Zelf aanwezig wil zijn en Zich bekend wil maken aan de kinderen. Dank Hem dat er een plek mag zijn waar alle vragen gesteld mogen worden. We mogen ook zeker weten dat God ons niet ‘laat vallen’ als we een moeilijke vraag aan Hem stellen.

Moeilijke vragen?!

Gesprek: In het werkboek staan een aantal vragen over God en geloof. De kinderen lezen de vragen door en kiezen er één uit die zij interessant vinden. Praat over die vraag door: Heb jij je dit ook wel eens afgevraagd? Heb je de vraag wel eens gesteld aan iemand? Wat denk jij dat het antwoord is op deze vraag? Denk je dat je op elke vraag een antwoord kunt vinden? Hoe kun je nu op zoek gaan naar een antwoord? Je kunt het vragen aan anderen, bijvoorbeeld aan een volwassene die misschien al wat meer weet over de Bijbel, of aan de dominee. Je kunt er ook naar op zoek gaan door in de Bijbel te lezen wat hier over staat geschreven. Maak de overstap naar het Bijbelgedeelte. In dit verhaal ontmoeten we twee mannen die heel veel vragen hebben. Ze begrijpen namelijk niet dat Jezus weg is. En dat terwijl ze nog wel hadden gehoopt dat Hij alles goed zou maken. Dat Hij Koning zou worden. Ze hadden iets heel groots verwacht van Jezus. En nu, hebben ze niets… Aan wie zouden ze deze vragen het beste kunnen stellen? Precies aan Jezus Zelf!

Bijbel

Pak het werkboek erbij. Lees samen eerst het Bijbelgedeelte

helemaal door. Omdat dit een lang gedeelte is, is het belangrijk dat de kinderen mee kunnen lezen. Zorg voor Bijbels of kopieën van het Bijbelgedeelte. Een manier om het voor de kinderen aantrekkelijker te maken (zodat ze blijven luisteren en meelezen) is als je het gedeelte in stukken verdeeld en samen voorleest. Waarbij je de ‘rollen’ verdeeld over de leiding of over de kinderen. Dit kan als volgt:

Lezer 1: vers 13-16

Lezer 2: vers 17

Lezer 3: vers 18

Lezer 2: vers 19a

Lezer 3: vers 19b-24

Lezer 2: vers 25-27

Lezer 1: vers 28-31

Lezer 3: vers 32

Hierna pak je de eerste opdracht uit het werkboek erbij. Lees de verzen en maak samen de vragen die erbij staan. Je kunt de kinderen de vragen laten maken in tweetallen of in kleine groepjes. Bespreek de antwoorden daarna centraal in de groep. Let op dat het soms ook meer een praatvraag is (Wat vind jij?/Wat denk jij?/Hoe zou jij?), dan dat je het juiste antwoord wil horen! Soms zal de vraag blijven staan. Opdracht twee kunnen de kinderen in dezelfde tweetallen of kleine groepjes maken en bespreken. Geef hiervoor tien minuten de tijd. Vraag hierna of iedere groep één vraag wil uitkiezen. Verzamel deze vragen en vertel dat jullie met elkaar op zoek gaan naar de antwoorden. Bespreek hoe je dit kunt doen. Zoek het op in de Bijbel, vraag het aan meerdere mensen in jouw omgeving, vraag het aan de dominee, enzovoorts. Uiteraard kom je de volgend keer terug op de vragen én de gevonden antwoorden.

Wandeling met vragen

Organiseer een korte wandeling. Maak hiervoor tweetallen en laat de kinderen kort na elkaar vertrekken. Geef een duidelijke route mee. Het is niet de bedoeling dat het een puzzeltocht wordt, dus een eenvoudig rondje om de kerk is prima. Geef de kinderen een aantal vragen mee die ze tijdens de wandeling aan elkaar mogen stellen. Vertel dat ze om de beurt een vraag mogen uitkiezen van het papier en deze mogen stellen aan elkaar. Probeer goed te luisteren naar de ander en stel ook vragen als je iets niet begrijpt. Om de kinderen te stimuleren kun je de opdracht geven om als de wandeling klaar is, zoveel mogelijk antwoorden in te vullen op een vragenlijst. Leg dan een vragenlijst neer op de tafel en pennen. Of gebruik hiervoor het werkboek. Daar staan onderstaande vragen ook in, met ruimte om erbij te schrijven. Natuurlijk worden de antwoorden nagekeken (door de leidinggevende of door het kind zelf). Wat weet je allemaal nog van het gesprek? Tip: Als het niet lukt om echt buiten een rondje te gaan wandelen, kun je ook in het lokaal of gebouw zelf rondlopen. Zorg er wel voor dat je anderen niet stoort. Vragen kunnen zijn:

  • Welke hobby heb je en waarom vind je dit zo leuk?
  • Zit je op een sport? Welke? En zo niet: zou je op een sport willen?
  • Als je een dagje uit mocht kiezen, waar zou jij dan naar toewillen?
  • Wat was jouw allerleukste vakantie?
  • Wat is jouw lievelingseten? Heb je zelf wel eens gekookt?Hoe ging dat?
  • Welk Bijbelverhaal (of Bijbels persoon) vind jij het mooiste? Waarom is dat?
  • Wat is je mooiste lied?
  • Bid jij wel eens?
  • Over welke dingen praat jij met God?
  • Geloof je in Jezus? Waarom wel of niet? Wie is Hij dan voor jou?

Aan de slag met een proefje (extra, voor thuis)

Kies een opdracht/beeld uit waarmee je een vraag kunt beantwoorden die jouw kinderen hebben. Kies ook een beeld dat past bij jouw groep kinderen qua leeftijd en niveau.

Jezus is er tóch, al zie je Hem niet

Nodig: zorg voor een suikerklontje, een leeg glas, een theelepel en een fles/kan met water.

Werkwijze: Zorg ervoor dat alles klaarstaat, maar dat de kinderen alleen het suikerklontje zien (en nog niet de kan met water). Leg het suikerklontje op een tafel in het midden van de kring. Ga er met de kinderen omheen zitten. Vraag aan de kinderen hoe ze dit suikerklontje nu onzichtbaar kunnen maken? Geef een aantal beurten: verstoppen, opeten, enz. Doe het klontje dan goed zichtbaar in een leeg glas. Schenk er water bij. Roer met een lepeltje net zo lang tot het helemaal is opgelost. Wie ziet er nog iets van het klontje? Is de suiker nu ook weg? Hoe weet je dat? Laat een aantal kinderen het water proeven. Wat proeven zij?

Vertel: De Emmaüsgangers zien Jezus niet, maar Hij was er wel. Hij liep zelfs naast hen! Maar ze hadden dat niet door. Ook nu is Jezus er echt. Wij kunnen Hem niet zien met onze ogen, maar Hij is er wel. Net als de suiker.

Iets wat onmogelijk lijkt, kan bij God wel

Nodig: een A4 papier en een schaar.

Werkwijze: Laat het A4 papier zien en vraag aan de kinderen of het mogelijk is om door dit papier te kruipen. Het lijkt een vreemde vraag want natuurlijk kun je niet door een papier heen kruipen. Maar, als je op een andere manier gaat kijken naar dit papier, dan kan het opeens wel. Vouw het papier eerst dubbel. Pak de schaar en knip het papier (begin bij de vouwkant) in. Kijk even op welke manier je moet knippen in het werkboek! Als je het papier ingeknipt hebt, vouw je het open en knip je de vouw door. De buitenste randen laat je heel. Vouw de slinger uit en je ziet dat je er nu inderdaad doorheen kunt kruipen. Laat eerst zien hoe het werkt en laat daarna de kinderen zelf proberen om het papier op de juiste manier te knippen.

Vertel: Het lijkt onmogelijk dat Jezus opgestaan is uit de dood. Denk maar aan de vragen van de Emmaüsgangers! Zij zien het eerst ook niet. En dat terwijl Jezus naast hen liep. Maar ze mogen ontdekken dat het bij God wel mogelijk is. Je moet dan wel anders gaan kijken.

Soms moet je het gewoon geloven

Nodig: een zakdoek, een glas, emmer water.

Werkwijze: Trek de aandacht van de kinderen door met een zakdoek te zwaaien. Vraag om stilte en ga met elkaar in een kringetje zitten. Vertel dan dat je de zakdoek onder water gaat houden en dat de zakdoek toch droog zal blijven. Vraag dan: Wie gelooft dat? Vraag vervolgens aan de kinderen die het niet geloven: Waarom vinden jullie het moeilijk te geloven? Zeg dan dat het inderdaad moeilijk te geloven is. Alles wat in het water komt wordt nat. Maar let nu goed op. Laat een van de kinderen de zakdoek in het glas proppen, zodat het echt goed onderin zit. Draai het glas om en dompel het diep onder water in de emmer. Haal weer omhoog en laat een ander kind de zakdoek uit het glas halen. De zakdoek is droog.

Vertel: Het was moeilijk te geloven, maar het is echt gebeurd! De zakdoek was onder water, maar is toch nog steeds droog. Soms kun je iets heel moeilijk geloven. Bijvoorbeeld dat Jezus is opgestaan uit de dood of dat God ieder mens kent en hoort. Dan moet je het gewoon geloven!

Gebed

Welke vraag zou jij willen stellen aan God? Geef de kinderen de tijd om hier kort over na te denken. Ga daarna voor in gebed waarin je in een moment stilte de ruimte geeft aan de kinderen om zelf te bidden. Ze kunnen dan ook hun vraag stellen.